Dierendag. Ik loop in een tamelijk saai kloffie (legging, zwart jurkje, boots) bij de olifanten. Die zijn in Groningen, bij circus Renz. Ze mogen niet meer optreden, maar ze gaan nog wel mee op reis. Ik ben ook in Groningen, op bezoek bij mijn ouders.
Ik loop naar ze toe. Vroeger waren de olifanten er ook al, als het circus in Haren kwam. Eén keer zijn ze de moestuinen in gegaan, daarmee haalden ze de landelijke kranten. En nu staan ze er weer, gemoedelijk, met zijn drieën. Er staat een smalle lijn gespannen. Die kan ze nooit tegenhouden, maar kennelijk blijven ze braaf binnen die omheining.
Zodra het circus er was, rende ik er als kind naar toe. Ik wilde alles meemaken, het circus vond ik geweldig. Dat ze altijd op doortocht waren, altijd op reis, dat vond ik magisch. En dan de bedrijvigheid. Het opbouwen, het harde werken van die grote circusfamilie. Acrobaten die aan het oefenen waren. Al die nationaliteiten. De circuskinderen. De tijgers en andere wilde dieren.
En de olifanten. Daar was ik het liefst. Er hing een rust om de dieren heen. Vooral één olifant vond ik lief. Ze noemden haar ‘Indra’. Op haar poot had ze een grote knobbel. Ze ging met haar slurf langs mijn hoofd als ik kwam. Ik nam dingen voor haar mee van thuis, komkommers en suikerklonten. Ik kwam erachter dat ze boterhammen met pindakaas lekker vond, en smeerde die thuis voor haar. Ik vertelde de olifant dingen van school, over dat ik niets snapte van staartdelingen en dat ik bijna mijn rapport had. Dat we projectweek hadden op school, over het verkeer. Ik was negen jaar oud.
We zijn nu 33 jaar verder. Als ik onder de lijn doorben, komt de middelste olifant naar me toe. Ze heeft een knobbel op haar poot, het is Indra! Ik blijf staan, al vind ik haar toch wel groot, nu ze zo op me af komt stappen. Daar staat ze voor me. Ik ruik haar, de olifantenlucht. Een beetje bossig en zoet. Ze gaat met haar slurf langs mijn hoofd, net als toen. Dan begin ik te praten, ik pak de draad weer op. Dat ik de staartdelingen inmiddels snap maar eigenlijk nooit gebruik, ik doe sommen altijd met de rekenmachine. Ik vertel dat ik kinderen heb, die ouder zijn dan ik toen. En dat ik van jurken houd. Ik vind nog een pepermunt in mijn tasje, die geef ik haar. Jammer dat ze niet kan vertellen hoe het haar in de tussentijd is vergaan. Weer die slurf over mijn hoofd. ‘Ga maar,’ zeg ik en ik wijs naar achter. Ze draait zich langzaam om en sjokt weg. ‘Doei’! roep ik terwijl ik naar mijn fiets loop. Ik kijk nog één keer om. Maar ze staat alweer te roddelen met de andere twee olifanten.
Info:
Jurkje, Saint Tropez, laarzen (handgemaakt, is maar één paar van!) Marcello, legging, Didi.