Je bent 55 en je denkt dat je jezelf wel redelijk kent. Je hebt een vermoeden hoe je overkomt op anderen, maar vragen doe je dat natuurlijk niet. Je hoopt dat men jou ziet als iemand waar je van op aan kunt. Daarnaast hoopte ik altijd stiekem dat men mij ziet als een tikje alternatief. Iemand die anders is dan al die anderen. Een beetje geheimzinnig misschien, maar in elk geval niet doorsnee. Totdat iemand je ‘een dametje’ vindt.
Een dametje? Vreselijk! Ik wil geen dame zijn. Ik ga voorzichtig peilen bij anderen. Wat blijkt? De anderen vinden ook dat ik, mede door mijn kledingstijl, overkom als een lady. Vooral in mijn leuke rode jurkje, dat ik zo graag draag. Dat jurkje, waarvan ik dacht dat het elegant, maar toch ook sexy was. Het jurkje waarin ik me een kruising voel tussen een sirene en een echte vrouw. Ik werd er een beetje treurig van en dat ben ik eigenlijk nog steeds. Mijn uitstraling komt niet overeen met het gevoel wat ik over mezelf heb.
Als je een gesprek zou kunnen horen tussen mij en mijn beste vriendin, zou je meteen inzien dat ik geen dametje ben. We gebruiken woorden die een bootwerker niet in de mond zou durven nemen. En als ik echt boos ben, is er weinig damesachtigs aan mij. Dan deinzen mensen terug, of nog erger; ze worden bang. Het maakt dan niet meer uit of ik gekleed ben in een jurk. Het minst ladylike ben ik als ik bevries. Meestal gebeurt dit in situaties waarin ik denk dat mij oren aangenaaid worden. Ik voel het aan mijn bewegingen, aan mijn gezicht, ik hoor het aan de toon waarop ik praat. Hier helpt geen lieve, mooie, korte of lange jurk aan. Die jurk valt dan weg. Wat blijft is de ijspegel. Ik verijs als men me kwalificeert als ‘kindvrouwtje’, vanwege mijn lengte en mijn lieve uitstraling. Maar ik ben niet lief. Ik ben een loeder. Hoe dan ook ben ik voor alles een vrouw en daar ben ik trots op.
En nu eerst de kliko buiten zetten.