Ik heb niet vaak gesolliciteerd. Eén keer op een veel te hoge functie waar ik absoluut niet de juiste papieren voor had, maar waar ik toch nog wist door te dringen tot de laatste drie. De andere keer als docent journalistiek, op aanraden van wijlen mijn man Conny. Daar ben ik aangenomen. In pak. Dat pak is er vanwege het advies van vriendin Anna. “Ga je solliciteren, dan moet je in pak.”
Aldus togen we naar de winkel, op zoek naar een pak. Een mantelpak, een broekpak? Het is een keurslijf, dat strakke rokje en die blazer waar je niet vrij in kan bewegen. Doe mij maar een waaiende, vrouwelijke jurk. En dan die pakkleuren – oersaai. Grijs, donkerblauw of, doe eens wild – antraciet. We gaan naar een mannenzaak, omdat het me wel grappig lijkt om een mannenpak te kopen, het jasje te tailleren en er misschien andere knopen op te zetten. Van Oger ofzo. Een rood pak. Hebben ze niet. ‘Wij zijn geen carnavalszaak.’ lichten ze toe op afgemeten toon. ‘Het leven is één groot carnaval,’ zeg ik, maar er wordt niet gelachen. Dacht ik dus al: pakkenvolk is saai volk. Toegegeven, het is ook een te makkelijk grapje. Overal waar je ‘het leven is’ voor zet, klinkt al gauw quasi-diepzinnig-geestig. Sigarenhumor, makkelijk scoren. ‘Het leven is een sollicitatie, en pas aan het eind weet je of je aangenomen bent.’ En je blaast een wolkje sigarenrook uit.
Dan toch maar een groen mantelpak. Zakenbitchtenue. Er-valt-niet-met-mij-te-spottenkleding. Er valt natuurlijk enorm met mij te spotten. Vraag het mijn pubertweeling die weinig tot niets van wat ik doe of zeg serieus neemt. “Gaan jullie op tijd naar bed? “ “Tuurlijk mam, doeoei.” Opzich lijd ik er niet onder. Er moet meer gespot worden in het leven.
Het is maandag en ik heb mijn pak weer aan. Maar ik ga niet solliciteren. Ik had domweg zin in een pak. En dat zijn zeldzame momenten.
info: laarzen, Sacha, pak, WTG.