“Doe alsof je hier al járen komt.” beval mijn broer me fluisterend. Ik moet een jaar of zes geweest zijn. Hij bedoelde dat ik me niet als een toerist moest gedragen, zoals onze ouders. Ik weet niet meer welke broer het zei, ik heb er vijf. We liepen door een buitenlandse stad. Drie van mijn broers zaten mijn hele jeugd in de puberteit, ze zijn tien, negen en acht jaar ouder. Voor ons liepen mijn ouders, een camera op de buik, mijn kleine broertje aan de hand. Een eind daarachter liepen mijn broers en ik, het zusje, solidair met de broers.
Nog steeds is de les ‘gedraag je als een oude bekende in de stad’ me bijgebleven. Laat zo min mogelijk zien dat je toerist bent. Rondhangen met de locals. De plaatstelijke gewoontes overnemen. Rare viezige bloedworst eten alsof het de normaalste zaak van de wereld is, als je maar niet aan gezien wordt voor toerist. Dingen die je thuis stom vindt, slik je voor zoete koek. Zo doen ze dat hier. Je dient mee te huilen met de wolven in het bos, opdat je maar niet voor toerist aangezien wordt..
Zo ook in Lissabon. Ik was er bij een vriend die er sinds een jaar naar toe geëmigreerd is. In Lissabon hebben ze in de lokale restaurants een soort cafetariaverlichting. Fel, ongezellig en niets ontziend. “Licht is licht” zal ongeveer de redenering zijn. Is een restaurant iets romantischer verlicht, dan weet je dus zeker dat het op toeristen is gericht, legt vriend Gerrit uit en daar moet je niet wezen. Ik verdenk veel Nederlanders van dit gedrag. Je ziet het aan hun quasi-slenterende tred, hun chagerijnig toegeknepen ogen als ze ergens net binnen komen. Mogelijk is het ook een misplaatste trotse houding: “Wij komen hier wel, maar het is niet onze de eerste buitenlandse stad. We’ve seen it, done that.’ Nederlanders haal je er meteen uit. En dat is het láátste waar je op zit te wachten op vakantie, op landgenoten.
Maar wat is dat eigenlijk voor raars dat ik geen toerist mag zijn als ik dat wel ben? Ik moet accepteren dat ik in het buitenland dezelfde status heb als al die toeristen in Amsterdam en Utrecht. Ik hoor bij de laagste kaste, die der toeristen, de kaste die uitgebuit wordt en waar je als inwoner geld aan verdient. Verder zijn toeristen, ik dus ook, niet meer dan een zwerm lastige insecten. Ik bén geen local, en als de locals aardig tegen je doen, is dat waarschijnlijk omdat ze een slaatje uit je willen slaan. Ik ben een Nederlander in Portugal en ik hoor er niet bij. Ik ben niet meer dan een vlieg, een stofje aan de weegschaal, een druppel aan de emmer. Dat moet ik accepteren.
Als je dat eenmaal accepteert, dat je hoort bij de orde van uitgestotenen, geeft dat vrijheid. Dan hoef je niet naar een plaatselijk hel verlicht restaurantje waar ze bloedworst en zwartgeblakerde sardines serveren, maar je gaat naar het betere restaurant van de buren. Goede kaart, geïnspireerd door de regio, fijne stoelen, ruimte. Ja, daar komen ook Amerikanen. Daar zitten ook diplomaten die niet geboren zijn in Portugal en er niet in alle eeuwen eeuwigheid zullen blijven wonen. Maar lékker! Bij de outcast horen heeft zoveel voordelen. Je bent een onaanraakbare en mag dus doen en laten wat je wilt, de plaatselijke gebruiken respecterend.
rok, Benneton. Fotografie, Kilian